Dit artikel is een spiegelartikel van machinevertaling, klik hier om naar het oorspronkelijke artikel te gaan.

Bekijken: 16550|Antwoord: 0

[ASP.NET] ASP.NET kennispunten

[Link kopiëren]
Geplaatst op 02-04-2015 10:32:43 | | |
Hoofdstuk I
1. Begrijp het verschil tussen C/S en B/S, ASP.NET is programmaontwikkeling gebaseerd op het B/S-model
2.ASP. Kenmerken en voordelen van .NET (zie leerboek)
3. Hoe maak je een ASP.NET webprogramma in VS2008 (VS2010)?
Stappen: Bestand-->New->Project-->windows C#->ASP.NET applicatie
4. Code-scheiding: de voorgrondpagina en de achtergrond C#-logicataal zijn gescheiden,

Hoofdstuk II
1. Scripttaal: server-side, client-side
        1.1 Server-side scripttaal
                Schrijfmethode 1: <scrip om t taal te verwijderen="C#">... C#-code .....</scrip去掉t>
                Schrijfmethode 2: <% %>

        1.2 Clientscripttaal (Javascrip verwijdert t)
                Schrijven: <scrip remove t type="text/javascrip remove t">... Javascrip verwijdert de T-code....</scrip去掉t>

Verschil: Client-side scripts worden direct naar de clientpagina gestuurd en uitgevoerd in de clientbrowser.
        Het server-side script wordt gecompileerd en verborgen aan de serverzijde, waarna de resultaatinformatie naar de client wordt gestuurd

2.Page objecten (veelvoorkomende gebeurtenissen en attributen)
        2.1 Gebeurtenissen: Page_Load: Automatisch aangeroepen wanneer de pagina wordt geladen
        2.2 Attribuut: IsPostBack: Bepaal of het voor het eerst wordt geladen (vals: eerste lading, waar: return access)

3. Overdracht van paginawaarden
        3.1 Waarde die binnen de pagina wordt doorgegeven: ViewState["key")
                bijv: opslagwaarde: ViewState["name"] = "Zhang San";
                        Waarde: stringnaam = ViewState["name"]. ToString();
        3.2 Passing value tussen pagina's
                1. Pagina A springt naar B: Voeg het PostBackUrl="B.aspx"-attribuut toe aan de knop in A
                2. Achtergrondcode op pagina B: VorigePagina.ZoekControl("Controle-ID van pagina A");

Hoofdstuk III
1. Veelvoorkomende bedieningselementen: tekstvak, keuzemenu, radioselectie, vinkje, knop...
2. Controleer controles:

Hoofdstuk IV
1. Responsobject
        1.1 Redirect(URL); Methode: Pagina-wissel
        1.2 Schrijven ("html tag"); Methode: Toon de inhoud van de antwoordpagina
        1.3 Einde(); Methode: Stop met reageren op pagina-inhoud
2. Verzoekobject
        2.1 Attribuut: QueryString["key"]: Haal de parameters die in de URL worden doorgegeven
        2.2 Functie: Overdrachtswaarde tussen pagina's
                Stappen:
1. Een paginapuntknop: Response.Redirect(B.aspx?Variabelnaam 1=Waarde 1&Variabelnaam 2=Waarde2&... );
2. Pagina B krijgt waarde: Request.QueryString["Variabelenaam 1"]
3. Serverobject
        3.1 Server.HTMLEncode("html tag"); Codeer de html-tag zodat deze in stringvorm is
        3.2 Server.UrlEncode("url path");  Codeer de URL-string
        3.3 Server.MapPath ("url path");  Geeft het absolute fysieke pad terug naar dat URL-pad

Hoofdstuk 5
1. Applicatieobject: Applicatiesetobject, dat bestaat gedurende het lopende programma (globale variabele)
        Gebruik van applicatievariabelen: application["variabelenaam"] = waarde;
2. Cookie-objecten: Verschillende klanten hebben verschillende objecten, en de opgeslagen informatie kan op de client worden opgeslagen.
        Er zijn 2 soorten cookies: 1. Opgeslagen in het geheugen verdwijnt de gebruiker wanneer hij vertrekt;
2。 Het wordt opgeslagen in de vorm van een txt-bestand in de client-cookie-map, en de opslagtijd kan worden aangepast.
        Hoe gebruik je cookie-objectvariabelen
                1. Definieer het cookie-object
                HttpCookie cookie = nieuwe HttpCookie("key","value");
                2. Voeg een cookie toe aan het Response-object
                Response.Cookies.Add(cookie);
                2.2 (Opgeslagen als txt-bestand onder een speciale map op de client)
                Cookie.Expires = DateTime.Now.Add ("Tijd om op te slaan");
                3. Lees de inhoud van het cookie-object
                string strValue = Request.Cookies["key"]. Waarde;
               
3. Sessieobject: Verschillende klanten hebben verschillende objecten, die bestaan nadat de gebruiker is ingelogd en verdwijnen na het afsluiten.
        Sessievariabele-gebruiksmethode: Sessie ["variabelnaam"] = waarde;
        Veelvoorkomende eigenschappen van de sessie:
SessionID: Elke gebruiker heeft zijn eigen unieke SessionID
Time-out: Stel de time-out tijd van de gebruiker in, eenheid: minuten, de gebruiker zal automatisch afsluiten (sessie wissen) als de gebruiker niet binnen de aangegeven tijd werkt, de standaardtijd is 20 minuten, je kunt dit aanpassen in het aspx-bestand: <% sessie. Time-out=10%>
         Sessiemethode: Abandon()

ASP.NET知识点.doc (29 KB, Aantal downloads: 0, Verkoopprijs: 1 Grain MB)





Vorig:asp.net cookies implementeren om waarden op te slaan
Volgend:asp.net bewaar cookies op de client en sla ze op
Disclaimer:
Alle software, programmeermaterialen of artikelen die door Code Farmer Network worden gepubliceerd, zijn uitsluitend bedoeld voor leer- en onderzoeksdoeleinden; De bovenstaande inhoud mag niet worden gebruikt voor commerciële of illegale doeleinden, anders dragen gebruikers alle gevolgen. De informatie op deze site komt van het internet, en auteursrechtconflicten hebben niets met deze site te maken. Je moet bovenstaande inhoud volledig van je computer verwijderen binnen 24 uur na het downloaden. Als je het programma leuk vindt, steun dan de echte software, koop registratie en krijg betere echte diensten. Als er sprake is van een inbreuk, neem dan contact met ons op via e-mail.

Mail To:help@itsvse.com